Het verzegelde Boek

van de Platen van Mormon

Studie van ‘Het verzegelde Boek van Mozes’

Hoofdstuk 2

Hilkia, de hogepriester, was belast met de verbouwing van de tempel door Josia, koning van Juda, in de dagen van Shaphan, de schrijver en sopher van alle talen die er op dat moment in het land Israël waren: de zoon van Azalias en de vader van Ahikam. Elasah, welke later door God geroepen werd als Lehi, kort voor Eliashib, wat betekent ‘door wie de Heer hersteld’ en Gemariah en Jaazaniah. Tijdens de verbouwing van de tempel vond Hilkia het eigenlijke ‘Boek van de wet van Jehova, samen met een rol welke verzegeld was door de zegelring van Mozes zelf, verstopt onder de Ark in de tempel bij de eerste Levieten.’ Hilkia brengt de boeken die hij vond naar Shaphan die de verzegelde rol aan de koning voorleest. Toen de koning deze woorden hoorde, scheurde hij zijn kleed vanwege de gruwelen die voorspeld staan in dit verslag en bang dat één van de gebeurtenissen in zijn tijd plaats zou vinden, stuurt hij een delegatie geleid door de hogepriester Hilkia, naar Hulda, de meester-profetes van de school der profeten, om in de naam van de koning navraag te doen bij de Heer betreffende de profetieën die voorspeld zijn vanaf het begin tot het einde aller dingen aangaande deze wereld, gevonden in dat verzegelde verslag en of één van deze dingen ook in zijn tijd zou gebeuren.

 

 

 

1. En het geschiedde in het achttiende jaar van de regering van Josia, de koning van Juda, dat Hilkia, de hogepriester, de zoon van Shallum en de vader van Azariah, onder het bevel van de koning met de verbouwing van de tempel begon. In de loop van deze dagen zond Josia Shaphan, de zoon van Azalias, de zoon van Meshullam, naar het huis van de Heer, zeggende: ‘Ga naar Hilkia, de hogepriester, om al het geld van zijn handen te verzamelen welke de mensen in het huis van de Heer brachten. En draag er zorg voor dat het gegeven wordt aan de meesters van het werk, zodat zij het kunnen verdelen onder de verantwoordelijke werknemers; de timmermannen, de bouwers en de metselaars; en dat we hout kunnen kopen en stenen uithakken om het huis van de Heer onze God te repareren, zoals het bevolen is door de koning van Juda.’

 

 

 

2. En toen geschiedde het, toen het gezelschap van de koning naar de tempel kwam, onder toezicht van Shaphan, de vader van Lehi, dat de hogepriester Hilkia zei: ‘Zie, ik vond het boek met de wet van Mozes in het huis van de Heer en daarbij een deel van het perkament dat verzegeld is door Mozes zijn eigen zegelring.’ En Hilkia gaf het boek aan Shaphan, zodat hij het voor zichzelf kon onderzoeken en daarna, voor een periode van drie dagen, las hij alles en stopte alleen als hij moest drinken of rusten.

 

 

 

3. Hierna geschiedde het dat Shaphan zich haastte om voor de koning te staan en maakte eerst aan Josia bekend het antwoord wat betreft de uitgaven en belastingen aangaande de verbouwing van de tempel, zeggende: ‘Uw dienaren zamelden het geld in wat was gevraagd van het volk en brachten het in de handen van degenen die de positie van supervisie hebben over het werk, welke verantwoordelijk zijn voor de verbouwing van het huis van de Heer.’

 

 

 

4. Het geschiedde dat Shaphan, de schrijver, de koning vertelde dat Hilkia de hogepriester hem het verloren boek van Mozes had overhandigd. En hij las het voor aan de koning, pauzeerde en redeneerde met hem over wat zij begrepen van de geschriften die ze hadden van Mozes en de profeten en zij lazen een aantal dagen totdat ze alles gelezen hadden.

 

 

 

5. En het geschiedde, toen de koning de woorden van het wetboek hoorde en vervolgens het verzegelde deel van het manuscript van Mozes, dat hij zijn kleed scheurde. Want daaronder waren profetieën die God aan Mozes bekend maakte aangaande alle dingen die met het Priesterschap van de Zoon van God te maken hebben en de consequenties die het voor het verbondsvolk heeft als de ouderlingen van het huis van Israël respectloos omgaan met hun inhuldiging in het priesterschapsambt.

 

 

 

6. En de koning beval Hilkia, de hogepriester van het huis van Aaron en Ahikam, de zoon van Shaphan en Achbor, de zoon van Michaiah, en Shaphan de schrijver van de koning en Asaiah de dienaar van de koning, zeggende: ‘Omdat we geen priester in ons midden hebben naar de orde van Melchizedek, ga daarom naar Hulda, de profetes, de vrouw van Shallum, de man die de tempelkleding reinigt en doe navraag namens de Heer voor mij en voor het volk en voor heel Juda betreffende de woorden van dit boek dat gevonden is; want groot is de wraak van Jehova, welke tegen ons ontstoken is; want in hoeverre onderhielden onze vaderen de wet van God niet aangaande de verbonden die ontvangen zijn in de meest heilige orde van Zijn Zoon, wiens aangezicht weerspiegeld is in Zijn uitverkorenen op aarde in de orde van het priesterschap van Melchizedek, om alles te doen aangaande alles wat geschreven is in het verzegelde wetboek met betrekking tot dit hogere priesterschap en dat
het onder ons kan blijven, dat wij de kinderen van het verbond zijn en niet alleen onder de profeten, direct aangewezen door God, maar dat elke man van het huis van Juda waardig mag zijn om het uit te dragen.

 

 

 

7. Het geschiedde toen, dat de hogepriester Hilkia, afkomstig van het huis van Aaron, samen met Ahikam en Achbor, Shaphan en Asaiah naar Hulda gingen, de priesteres¹, de vrouw van Shallum, de zoon van Tikvah, de zoon van Haras, welke door afstamming aangewezen was om toezicht te houden op degenen die verantwoordelijk waren voor de gewaden van de Levieten. En zijn huis was in het tweede gedeelte van de stad, tussen de straat die was
aangewezen voor de wassers en ververs van het priesterlijk gewaad. ¹

2 Koningen 22:14

 

 

 

8. En het geschiedde toen ze Hulda deze dingen vertelden dat zij tot hen zei: ‘Alzo spreekt de Here, de God van Israël; vertel de man die u gezonden heeft, zie, Ik zal kwaad brengen over deze plaats en over de inwoners daarvan, om alle woorden te weten die gelezen zijn voor de koning van Juda, want ze hebben Mij verlaten en hebben wierook geofferd aan andere goden en ze hebben Mij, de Heer, uitgelokt, die hen uit het land Egypte heeft gebracht, uit de slavernij en hen tot een sterkte en machtige natie heeft gemaakt onder de mensenkinderen, want zij waren trouw aan Mijn wetten, welke Ik in de dagen als vanouds aan het huis Israël gegeven heb.

 

 

 

9. Maar nu zie, Mijn wraak is ontstoken vanwege het werk van uw handen en Mijn wraak is ontbrandt tegen deze plaats als nooit tevoren en het zal niet gedoofd worden totdat elke
natie verstrooid is over de vier hoeken der aarde. Niettemin zult u tegen de koning van Juda zeggen: ‘Alzo spreek de Here God van Israël, aangaande de woorden die u gehoord heeft, want uw hart was teder en nederig voor de Heer uw God toen u het verslag hoorde van mijn dienaar Mozes, die in een visioen alle dingen voorzag aangaande deze wereld en de inwoners daarvan en in staat was om de dingen vast te leggen die zouden gebeurden tegen deze plaats want ze volharden niet in de meest heilige orde van Mijn priesterschap, welke volgens de orde van Mijn Zoon is, welke van jullie is weggenomen de dagen van Mozes, Mijn uitverkoren dienaar en zij volgden hem niet meer in zijn manier van leven en hebben met hoogmoed een lager priesterschap ontvangen met betrekking tot de dingen die ze hadden kunnen hebben, maar tot op heden niet hebben kunnen verdragen.

 

 

 

10. Dit zijn de dagen waarin Ik Mijn hand zal opheffen tegen alle inwoners, opdat er verwoesting en vervloeking onder hen zal zijn die beweren Mijn priesters te zijn in het land wat Ik aan hun voorouders heb toegewezen. Maar wat u betreft, O koning van Juda, want u hebt uw kleed gescheurd en Mij, uw Heer, aangeroepen, zal Ik u niet helemaal verlaten en zie, de Heer zal uw voorouders samenbrengen en u zult naar uw graf gaan in vrede en uw ogen zullen niet alle kwaad zien wat Ik over deze plaats zal brengen.