Het Verzegelde Boek

van de Platen van Mormon

Studie van ‘Het verzegelde Boek van Mozes’

Hoofdstuk 15

Het verhaal van Mozes nadat hij naar Egypte terugkeerde.

 

 

 

1. En de Heer sprak tot Mozes, zeggende: ‘Ga nu en neem je vrouw en haar kinderen en keer terug naar Egypte; want de Farao die je dood heeft bevolen is lang geleden gestorven en alle officieren die bevolen waren om uw leven te nemen, zijn met hem begraven. Echter, wanneer u teruggaat, vergewis u er dan van dat al de wonderen voor Farao doet die Ik je in je hand heb gegeven, tot hem zeggende: Aldus spreekt de Heer: Israël is mijn eerstgeborene.’

 

 

 

 

2. En het geschiedde dat Aaron, mijn broeder, kwam om mij in de wildernis te ontmoeten, zoals de Heer mij verteld had. En het geschiedde dat ik, Mozes, ging en al de woorden van de Heer aan Aaron meedeelde en al de tekenen welke Hij mij bevolen had te doen.

 

 

 

 

3. En ik, Mozes, en Aaron verlieten die plaats samen met de oudsten en toen we in Egypte kwamen waren de oudsten samen vergaderd in één plaats om van Aarons mond alle woorden te horen welke de Heer gesproken had tot Mozes. En zie ik, Mozes, deed de tekenen die door God vereist waren voor de ogen van de mensen welke op die dag met ons vergaderd waren en de mensen geloofden en hoorden dat de Heer de kinderen van Israël bezocht had en al hun smarten had gezien en zij bogen zich samen en dankten God in gebed.

 

 

 

 

4. Toen geschiedde het dat ik, Mozes en Aaron voor het eerst in de tegenwoordigheid van de Farao verschenen en zeiden dat Jehova, de God van Israël, aan Farao vroeg om de bevrijding van het Hebreeuwse volk om een feest van aanbidding voor hun God in de woestijn te herdenken voor een tijdsperiode van drie dagen. En Farao nam een houding van grootsheid en trots aan en erkende Hem niet als God en beweerde dat Jehova geen gezag had over de goden van Egypte, noch enige macht over de zoon van Ra om een bevrijding te bewerkstelligen van de Hebreeërs of enige andere etnische groep welke onder de hoede van Farao was.

 

 

 

 

5. Toen geschiedde het, vanaf het eerste teken wat Aaron voor de Farao deed dat ik, Mozes, zei: ‘Neem uw staf op en werp deze op de grond’, en de staf werd een grote slang.— Maar Farao riep Jannes, welke de hogepriester was van de wijze mannen en de tovenaars en Jambres¹, welke de meester was van de magische priesters van Egypte. En ze deden hetzelfde met hun magie door de occulte wijsheid afkomstig van de orde van Mahan, welke door de hand van Satan hersteld was met de opkomst van Egypte.

(1) 2 Timotheüs 3:8

 

 

 

 

6. Ieder van hen wierp hun eigen staf op de grond en ook dezen veranderen in grote slangen en hoewel Aarons staf de slang van de hogepriesters had opgeslokt, bleef Farao’s hart toch verhard want hij zag niets machtigs dat Jehova, de Hebreeuwse God, kon doen wat zijn eigen magiërs niet dubbel zo machtig konden doen.

 

 

 

 

7. Toen sprak de Heer wederom tot mij en zeide: ‘Farao’s hart is ongevoelig voor deze feiten, want hij blijft een houding van superioriteit houden tegenover Mij, de Heer. — Zie, daarom zal Ik, de Heer, al zijn arrogantie omverwerpen en zal hem niet vernietigen totdat hij weet dat er geen andere God is dan Ik en dat niemand op de gehele aarde Mijn gelijke zal zijn.

 

 

 

 

8. En om deze reden zal Ik Farao laten bestaan: om hem Mijn macht te laten zien en dat Mijn naam Jehova bekend zal zijn in alle naties onder de zon, vanwege Egypte. —Daarom zal Farao blijven weigeren om Mijn volk te laten gaan.

 

 

 

 

9. Zolang de priesterlijke magiërs zullen doorgaan met het bedriegen van hun harten door de priesterlijke daden van de orde van Mahan, zal Ik, de Heer, Mijn tekenen vermeerderen in het land Egypte.

 

 

 

 

10. Ga in de ochtend dus opnieuw naar de Farao wanneer hij naar de Nijl te gaat en raak het water van de Nijl aan met uw staf, zodat het in bloed mag veranderen voor het aangezicht van de Farao. En ondanks dat de tovenaars hetzelfde zullen doen, zullen ze al snel zien dat de macht van de God van de Hebreeërs ontzagwekkend superieur is; want Ik pijnig niet alleen de wateren van Farao’s bad, maar de rijkdom van Egypte, welke totaal afhankelijk is van de Nijl.

 

 

 

 

11. Dan zullen de Egyptenaren aan Farao vragen: ‘Waar is Hapi, de god van de wateren van de Nijl? Vluchtte hij voor Jehova, of heeft hij nooit bestaan, zoals Mozes aan de Egyptenaren heeft geleerd?’’

 

 

 

 

12. Later, toen de derde plaag plaatsvond, moesten zelfs de priesterlijke magiërs toegeven dat ‘de vinger van de Hebreeuwse God Egypte teisterde’ en waren zo zwaar getroffen door de plaag met de zweren dat ze niet voor Farao konden verschijnen om het tegen Mozes op te nemen gedurende deze plaag.

 

 

 

 

13. Toen kwamen de kikkers om hen ten gronde te richten; de sprinkhanen welke hun oogsten vernietigden, de hagel en de regen van steen en de bliksem die hun kuddes verwoestten en het leger van engelen¹, om rampspoed te brengen door alle eerstgeborenen van Egypte te doden, inclusief de zoon van Farao. Vanaf de vierde plaag over Egypte scheidde Jehova specifiek Gosen, zodat het ongedeerd bleef—en zette het land apart waar Zijn volk woonde².

(1) Psalmen 78:49 | (2) Exodus 8: 22; 9: 26

 

 

 

 

14. Na de periode van de plagen en de bevrijding van het volk van Israël door Zijn machtige hand, zoals is vastgelegd in de verslagen die ik schreef, kwam de tijd dat de Heer van mij, Mozes, eiste om Zijn kerk te stichten zodat de Heer een volk zou hebben met Zijn naam, waarmee Hij Zijn speciale eigendom kan roepen onder de mensenkinderen.

 

 

 

 

15. Maar omdat het een klagend volk was, gaf de Heer geen toestemming om iemand van hen te roepen in de orde van het priesterschap van Melchizedek, want zij waren niet waardig een onderdeel te zijn van deze heilige orde, uitgezonderd de twaalf die ik aanwees om uit te zenden, en de heersers van duizend; van honderd; vijftig; tien, maar ze zijn niet in staat geweest om dit werkzame ambacht te handhaven vanwege hun integriteit, behalve Jozua.