Het verzegelde Boek

van de Platen van Mormon

Studie van ‘Het verzegelde Boek van Mozes’

Hoofdstuk 13

Het verhaal van Mozes voordat hij Egypte verliet.

 

 

 

1. Toen geschiedde het dat ik, Mozes, geboren werd in Egypte, in dezelfde stad waar mijn voorouders woonden vanaf de tijd dat de Hebreeën naar het land Gosen kwamen, waar de beste weides van het land Egypte waren, op uitnodiging van de Farao —zoals het beschreven staat in de verslagen van de geschiedenis van Israël, dat Jozef, de heerser van Egypte zijn vader en broederen liet wonen in het land van Rameses, het district Gosen, zoals de Farao hem¹ bevolen had.

(1) Genesis 47: 11 – Geïnspireerde versie van JS

 

 

 

 

2. En ik ben Mozes, de zoon van Amram, kleinzoon van Kahath en de achterkleinzoon van Levi. Mijn moeder, Jochebed, was de zuster van Kahath. Ik was drie jaar jonger dan mijn broeder Aaron en zes jaar dan mijn zuster Mirjam.

 

 

 

 

3. Vanwege mijn geboorte geschiedde het dat Satan het hart van Farao beroerde om een einde te maken aan alle pasgeboren jongens onder de kinderen van de Hebreeërs. —Door deze gebeurtenis werd ik door mijn moeder Jochebed drie maanden verborgen en na die tijd werd ik in een Ark van papyrus tussen het riet van de oever van de Nijl geplaatst, waar ik gevonden werd door de dochter van Farao die mijn adoptiemoeder werd.

 

 

 

 

4. Door de handelswijze van mijn zuster Mirjam, die bij deze gelegenheid de dochter van Farao in de weg stond, kreeg ik borstvoeding en werd ik onderricht in de kennis van de Hebreeuwse God, door mijn bloedmoeder, Jochebed, welke aangenomen werd als voedster van de dochter van Farao die mij de naam Mozes gaf en me al gauw aan de hoge raad van Egypte presenteerde als haar zoon, een geschenk van Hapi, welke onder de Egyptenaren beschouwd werd als de God van de wateren van de Nijl.

 

 

 

 

5. Sinds die tijd zijn er vele legenden onder de Egyptenaren ontstaan over wat er in de toekomst zou gaan gebeurden met deze jongen die uit het water getrokken was door de wil van de goden.

 

 

 

 

6. En ik werd tot een lid van het huis van Farao gemaakt en werd onderricht in de wijsheid van de Egyptenaren en werd bekend met hun geloofsovertuiging; de vele mythen en symbolen van hun tempels; rituelen en magie en offers aan hun goden.

 

 

 

 

7. Maar zie, niets van dit al leek mij juist toe, omdat er geen priesterlijke structuur onder hen is, gericht op één God, de Maker van de hemelen en de aarde, zoals de Hebreeën onderwijzen; maar elke god heeft een tempel en een groep van mannen en vrouwen die toegewijd zijn aan hun verering.

 

 

 

 

8. En het geschiedde in die dagen dat mijn hart zeer verontrust was wegens de dood van Farao en omdat zijn zoon jonger was dan ik, Mozes, die de geadopteerde zoon van de dochter van Farao was die gestorven was; en als gevolg daarvan zichzelf onder de klasse van de hoge afdeling van de heersers van Egypte schaarde als ik de bestuurder over Egypte zou zijn.

 

 

 

 

9. Om deze reden regelden de directe priesters het huwelijk van mijn adoptiemoeder met haar halfbroer welke nog maar een jonge man was, maar door het erfrecht de positie van zijn vader als Farao in zou moeten nemen, zoals gebruikelijk was onder de zonen en dochters van Farao.

 

 

 

 

10. Na de verbintenis van mijn moeder met haar broer, die de plaatst van zijn vader als Farao innam, zie, begon hij daarom te vrezen dat ik, Mozes, de oudste zoon van de koningin van Egypte, dezelfde die sinds haar jeugd een grote verwachting had van wie ik zou worden, in de toekomst uiteindelijk de plaats van zijn bastaardzoon in zou nemen, de troon van Egypte, verkregen door één van zijn bijvrouwen. En om deze reden riep hij de koningin voor het gerechtshof van Egypte en de hogepriesters en benoemde onmiddellijk zijn zoon, zijn enigst kind, als de opvolger van de troon.

 

 

 

 

11. De Farao deed dit met de intentie om te voorkomen dat zijn zuster-vrouw haar geadopteerde zoon in de toekomst op de troon van Egypte zou plaatsen, na een eventuele dood van de Farao.

 

 

 

 

12. Maar zodra de koningin getuige was van deze belediging verkondigde ze aan de hogepriesters de wil van de goden voor mij aan, met het doel om mij op de troon van de Farao te plaatsen, in plaatst van de bastaardzoon van haar broer, in het geval dat hij kwam te overlijden.

 

 

 

 

13. Toch voelde Farao zich steeds meer bedreigd door mijn bestaan en al gauw ging het gerucht dat hij van plan was om mij te doden.

 

 

 

 

14. Uit angst voor de goden accepteerde het gerechtshof van Egypte niettemin het idee dat ik, Mozes, het koninkrijk van Egypte aan zou nemen in plaats van de bastaardzoon van Farao, mocht hij komen te overlijden; want zij geloofden waarlijk in hun legendes en tradities; dat met de geboorte van het kind op de oevers van de Nijl het belang van alle goden werd bevredigd die door hun vereerd werden. Want de Hebreeërs waren de voorraadhuizen aan het afbouwen in de stad van Pitom en Rameses in het land van Gosen en als de verplichting niet vervuld zou worden omdat hij gered was door de hand van Hapi, dat de medeplichtige goden plagen over de oevers van de Nijl zouden laten komen en hun gewassen zouden vernietigen en niet meer van nut zouden zijn om de voorraadhuizen en magazijnen te vullen met voedsel voor de hele regio van Egypte, wat schande en smaad teweeg zou brengen voor het aangezicht van alle naties van het land van Farao.

 

 

 

 

15. Ik, Mozes, was anderzijds bang om door de Farao gedood te worden voor mijn kennis over de Hebreeuwse God en mijn geloof in Hem en sloeg de eer af om de zoon van de dochter van Farao genoemd te worden en koos er sindsdien voor om slecht behandeld te worden samen met het volk van God in de stad der slaven, dan om tijdelijk te genieten van zonde en afgoderij, waarmee de cultuur en tradities van het Egyptische volk doordrenkt zijn.

 

 

 

 

16. De koningin van Egypte zag echter dat mijn besluit vaststond en wees mij aan als slaaf over de kuddes van Farao, in de weiden ten oosten van Gosen, zodat ik niet de lasten zou lijden die opgelegd waren aan de Hebreeën die meewerkten in het bouwen van de steden Rameses en Pitom.

 

 

 

 

17. En het geschiedde toen het begon te schemeren dat ik, Mozes, naar mijn volk ging dat bezig was om de gebouwen op te richten die Farao bevolen had en ik zag hoe de Israëlieten in dat gedeelte van de stad gedwongen werden om zwaar werk te verrichten en onteerd werden door hun Egyptische meesters.

 

 

 

 

18. Ik zag ook dat een Egyptenaar een Israëliet sloeg: een kennis van mijn broeder Aaron, welke de avond ervoor aanwezig was geweest tijdens de vergadering met de oudsten. Toen keek ik om mij heen en zag dat er verder niemand was en ik naderde om met de Egyptenaar te redetwisten over de slechte behandeling van het Hebreeuwse volk door de meester van Farao. Maar zie, hij viel mij aan, wat ertoe leidde dat ik hem doodde, zonder dat ik die intentie in mijn hart had gehad en uit angst verborg ik zijn lichaam in het zand.

 

 

 

 

19. De volgende dag echter zag ik twee Israëlieten vechten en om met hen hierover in gesprek te gaan vroeg ik de aanstichter naar de reden waarom hij zijn broeder mishandelde. Hierop antwoordde de man en hij maakte me bang omdat hij onthulde wat ik de vorige dag, aan het einde van de middag met de Egyptenaar had gedaan.

 

 

 

 

20. Toen ik zag dat iedereen het al wist, nam ik aan dat Farao ook van de moord op de hoogte was en dat hij al snel mijn dood zou eisen. Dat feit werd op diezelfde dag bewezen toen de oudsten van Israël bijeengekomen waren met de gemeente van de steeg en aankondigden dat Farao een bevel had doen uitgaan om Mozes uit te leveren aan de Egyptische autoriteiten om ter dood gebracht te worden.

 

 

 

 

21. En het geschiedde in de loop van de nacht, dat ik zoveel regelde als ik kon en Egypte verliet, alles achterlatend en ik ging en woonde in een vreemd land en trok in bij de familie van Jetro, een priester en een herder in het land van Midjan.

 

 

 

 

22. De jaren verstreken en terwijl ik in Midjan was hoorde ik verhalen over de Farao die mij wilde doden en welke de man was van de broeder van de Koningin van Egypte, dat hij overleden was en dat de Koningin zelf de troon van Farao had ingenomen omdat haar zoon-neef nog te jong was om de verantwoordelijkheid te dragen. Jaren later kwam het nieuws dat deze de scepter van leider had opgenomen om eindelijk op de troon van zijn vader plaats te nemen.

 

 

 

 

23. En het verhaal wat de ronde deed onder de Kenitische handelsreizigers, een volk wat het land van Midjan bevolkte maar geen Midjanieten door afstamming waren, was het meest besproken gerucht onder de Hebreeërs welke in Egypte leefden: dat de nieuwe Farao bevelen gaf aan zijn ambachtslieden om de naam van Mozes en Jozef en alle andere Hebreeërs die over hen en hun voorvaderen geheerst hadden, uit alle geschriften van het land te verwijderen.

 

 

 

 

24. Ja, van alle verslagen van Egypte en elk verslag wat sprak over een afstammeling van een slaaf die de zoon van de Koningin van Egypte zou zijn; en alles wat te maken had met het kind dat uit de wateren van de Nijl was gered, zodat komende generaties zich niet zouden herinneren dat er in vroeger tijden de eigen rang van Egypte heeft geprobeerd om een afstammeling van een Hebreeuwse slaaf aan te stellen in de plaats van de Grote Farao, de zoon van Ra en om dit verhaal nooit tot een inheemse Egyptische legende te maken welke verband had de god Hapi.