Het verzegelde Boek

van da Platen van Mormon

Studie van ‘Het verzegelde Boek van Mozes’

Hoofdstuk 11

De patriarchale zegen van Israël over Juda en Jozef en over zijn zonen Manasse en Efraïm.

 

 

 

1. ’Juda, je broederen zullen je prijzen; jouw hand zal op de nek van je vijanden zijn en de zonen van je vader zullen voor je nakomelingen neerbuigen. Want hoewel het nog steeds een leeuwenwelp is, het is niet de tijd voor Juda om prooi te eten. Buig je voor een tijd neder mijn zoon, en leg je neer over de naties van de aarde als een brullende volwassen leeuw — ‘Wie onder de mensen zal het durven om hem wakker te maken?’

 

 

 

 

2. De scepter zal niet van Juda wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt: de beloofde nakomeling. En de volkeren van de aarde zullen vergaderd worden in Hem, in alle generaties van Israël, om wederom te herrijzen in de volheid van alle tijden, als Koning over alle volkeren.’

 

 

 

 

3. En Jacob legde zijn handen op het hoofd van Jozef en zei: ‘Toen de God van mijn vaderen voor mij verscheen in Luz, in het land van Kanaän, zwoer Hij mij dat Hij mij en mijn zaad land zou geven om eeuwig in bezit te hebben. Zie, daarom, o mijn zoon Jozef, heeft God me gezegend en nam jou ver van mij om het huis van Israël, Zijn dienstknecht, te redden van de dood om mijn volk en uw broeders te bevrijden van de hongersnood, welke hevig was in het land.

 

 

 

 

4. Daarom zal de God van uw vaderen u zegenen en de vruchten van uw lendenen. Dat ze gezegend mogen zijn boven uw broederen, en boven het huis van uw vader; want jij hebt overwonnen en het huis van je vader is voor je neergebogen, zoals het getoond is in een droom voordat je verkocht werd aan Egypte door toedoen van je broederen; daarom zullen je broederen zich neerbuigen voor jou en van generatie op generatie voor de vruchten van je lendenen, voor altijd.

 

 

 

 

5. En zie, jij zult een licht zijn voor mijn volk in de laatste dagen, om hen te verlossen in de dagen van gevangenschap, van de slavernij en van de voorschriften van de mensen; en om hen heil te brengen wanneer ze volledig neergebogen zijn onder de zonde van koppigheid in hun harten.

 

 

 

 

6. Daarom ben jij een vruchtbare tak, samen met de bron van mijn kracht welke afkomstig is van mijn priesterschap; en diens takken lopen over de muur welke de landen achter de zee scheiden. Want de schutters van de dood zullen hem bitterheid geven want ze haten hem zonder reden, maar zijn boog zal ferm staan en de armen van zijn nageslacht zullen de touwen strekken van zijn laatste pijl, afkomstig uit jouw tas met pijlen en ze zullen gesterkt worden door de handen van de moed van Jacob, waaruit de Herder en de Steen van Israël voort zal komen.

 

 

 

 

7. Bij de God van je vaderen en bij de Almachtige, welke je zal zegenen met zegeningen van boven; want de zegeningen van je vader zullen groter zijn dan de zegeningen van mijn voorouders, tot aan de uiterste grens van de eeuwige heuvelen; zij zullen op het hoofd van Jozef zijn en op het hoofd van Efraïm, die door de Heer van zijn broederen gescheiden is.

 

 

 

 

8. En met betrekking tot je twee zonen, Efraïm en Manasse, welke aan jou geboren zijn in het land Egypte, voor ik tot u kwam in dit vreemde land, zie, ze zullen net als Ruben en Simeon gezegend worden want ze zijn de mijnen; dan zullen ook je kinderen naar mijn naam genoemd worden want zij zijn het huis van Israël.

 

 

 

 

9. Maar zie, jouw nageslacht, welke je na hen zult verwekken, zal de jouwe zijn en zij zullen genoemd worden naar de naam van je broederen in hun erfenis, in de stammen die uit hun lendenen voort zullen komen, daarom zullen ze de stammen van Manasse en Efraïm genoemd worden.