Het Verzegelde Boek

van de Platen van Mormon

Studie van ‘Handelingen van de Drie Nephiten’

Hoofdstuk 3

 

1. Rond tweehonderd jaar na de komst van Christus onder de Nephieten, begonnen velen van mijn volk zich te verdelen in klassen en ze begonnen kerken voor zichzelf te organiseren met het doel om rijkdom, aanzien en glorie onder hun broeders te verwerven.

 

 

 

 

2. Het geschiedde ook, nadat er tweehonderdtien jaar was verstreken, dat er vele kerken waren die beweerden dat ze de Kerk van Christus onder mijn volk waren, toch onderdrukten ze het meeste van Zijn evangelie en wijzigden ze de belangrijkste leerstellingen en verordeningen door het op zo’n manier aan te passen aan een meer liberale manier van leven, zodat dat ze allerlei soorten ongerechtigheden en zedeloosheid toestonden vanwege het gemakkelijke pad dat hun leiders de leden voorhielden, want ze verkregen winst door mensen aan te moedigen om de beginselen van gelijkheid tussen broeders opzij te zetten, want tot die tijd hield de ware Kerk alle dingen gemeenschappelijk onder de leden, elk maakte winst in zijn bedrijf, niet voor zichzelf maar het kwam ten goede aan het collectieve welzijn van alle broeders onder het plechtige verbond van de verenigde orde, volgens hun verlangens en behoeften.

 

 

 

 

3. En deze kerken vermeerderden zich snel vanwege de ongerechtigheid en macht van Satan, welke bezit nam van hun harten tot het punt dat ze onze prediking verwierpen, want wij waren in hun midden. Niettemin gooiden ze ons in de gevangenis; maar de muren waren niet bestand tegen de kracht van God die met ons was en zodra we met ketenen gebonden waren werden deze verbroken. We werden in het vuur gegooid maar we verschenen weer ongedeerd voor hun ogen; in kuilen met wilde dieren, maar we speelden met de beesten op dezelfde manier als een kind met een lam speelt; en voor de ogen van de mensen die naar ons keken we liepen geen schrammetje op.

 

 

 

 

4. Niettemin verhardden de mensen hun hart en vielen het volk van Jezus aan; maar het volk van Jezus nam geen wraak op de aanvallen, want ze gehoorzaamden de lering om onze gaven niet te delen met degenen die hen verachtten. En zo takelden ze af in ongeloof en ongerechtigheid van jaar tot jaar totdat er 230 jaren voorbij waren gegaan; en toen kwam er een grote scheiding onder de mensen.

 

 

 

 

5. En het geschiedde in het begin van deze dagen, dat er een volk opstond wat zichzelf de Nephieten noemden en waarlijke gelovigen in Christus waren. En er waren drie stammen onder hen te onderscheiden die de Lamanieten de Jakobieten, de Jozefieten en de Zoramieten noemden; vanwege de drie discipelen van Christus, want we bedienen elk persoonlijk onder één van deze stammen waaruit wij voortkwamen; en alle mannen, vrouwen en kinderen die het volk van de Kerk vormden, werden Nephieten genoemd, onafhankelijk van de stam waar ze toe behoorden. Ik, Jona, ben een afstammeling van de stam van Jozef, één van de zonen van Nephi, welke de voornaamste discipel van de Heer was.

 

 

 

 

6. Op die manier hebben we één enkele benaming voor de mensen van de kerk ingesteld, zonder de stammen te verwijderen waar de kerk uit bestaat, zodat hun Kerk voort bleef bestaan op de aarde, net als in de dagen van hun voorouders, toen ze Egypte verlieten. Want ondanks dat ze twaalf afzonderlijke stammen waren met verschillende patriarchale benamingen, werden ze toch door de volkeren om hen heen gezien als de natie van Israël.

 

 

 

 

7. Want wij, de Kerk van Christus, zegevierden nadat Hij onder zijn volk aanwezig was tot 260 jaar en toen begonnen de mensen van de Kerk trots te worden door hun grote rijkdom; tot het punt dat de rijksten niet meer bereid waren om hun winst te delen met de armsten, omdat ze er een hekel aan kregen om hun bezittingen te verdelen; en ze waren ijdel onder hun broederen de Lamanieten, die met ons vergaderd waren. En vanaf toen begonnen wij, de discipelen die op de aarde moesten blijven zolang er een Kerk van Christus onder de Nephieten was, te lijden voor de zonden der wereld.

 

 

 

 

8. Zie, in deze uitdrukking: ‘De discipelen begonnen te lijden voor de zonden der wereld¹’, schuilt het grote geheimenis van onze bediening en ons bestaan onder de mensen op aarde. Want het is beschreven door onze dichters en historici wat aan hen door was gegeven door de cultuur van de volkeren die met ons leefden gedurende deze 260 jaren en kinderen kregen. En hun kindskinderen hoorden een verslag van het verleden, over dat we meer dan één keer ter dood gebracht waren, maar in alle gevallen bleven we ongedeerd.

(1) RLDS 3Nephi 13:51/ LDS 3Nephi 28:38

 

 

 

 

9. En beweerden daarom dat tijdens de gebeurtenis van onze roeping om op aarde te blijven Jezus Christus had gezegd dat we ‘de dood niet zouden smaken’, maar het feit is dat tijdens deze gebeurtenis ons gezegd werd door de stem van de Heer dat ‘als je in Mij sterft, je de dood¹ niet zult smaken’. (1) RLDS L&V 42: 12f/ LDS L&V 42: 46

 

 

 

 

10. En vanwege deze woorden wordt tot op de dag van vandaag onder de Nephieten gezegd: ‘Of zij sedert de dag van hun gedaanteverwisseling¹ sterfelijk of onsterfelijk waren, weet niemand; want zij rapporteerden zelf dat ze opgenomen waren in de hemel, maar wisten niet of zij van sterfelijkheid tot onsterfelijkheid² waren gereinigd en betoogden naar hun kennissen dat hun lichamen een verandering³ hadden ondergaan, zodat ze het bittere van de dood⁴ niet smaken elke keer dat ze in het vuur gegooid werden of vergingen door steniging.’ Daarom, ook al werden we elke keer vermoord, we leden niet de pijnen van de dood, noch de kwelling van de dood behalve ‘voor de zonden der wereld⁵.’

(1) RLDS 3 Nephi 13:29/ LDS 3 Nephi 28:17 | (2) RLDS 3Nephi 13:49/ LDS 3Nephi 28:36 | (3) RLDS 3Nephi 13:50/ LDS 3Nephi 28:37 | (4) RLDS L&V 42:12f/ LDS 42:47 | (5) RLDS 3Nephi 13:51/ LDS 3Nephi 28:38

 

 

 

 

11. Ik spreek hierover vanwege de ongerechtigheid en het ongeloof dat van tijd tot tijd toenam onder het Nephitische volk en van de vele keren dat wij drieën uit het midden van het volk werden weggenomen en voor dood gehouden werden door degenen die ons kenden. Dit gebeurde voor het eerst honderd jaar na de komst van Christus, toen alle discipelen al naar het paradijs van God waren gegaan, behalve wij drieën¹, maar de hele eerste generatie van hen die Jezus hadden gezien waren overleden².

(1) 4 Nephi 1:14 | (2) 4 Nephi 1:18

 

 

 

 

12. Mijn vader was één van de discipelen van Jezus Christus, degene die zijn broer Timoteüs¹ opgewekt heeft en die nog leefde toen iedereen al overleden was, behalve wij drieën². En de kerk beleefde een periode van vrede en gerechtigheid onder het volk en zodra de Heer ons wederom overplaatste, zie, dan zette één van mijn broederen het verslag van mijn vader voort.

(1) RLDS 3Nephi 3:60; 9:4 /LDS 3Nephi 7:19; 19:4 | (2) RLDS 4Nephi 1:15-16, 22/ LDS 4Nephi 1:14, 19

 

 

 

 

13. Nu, of wij wel of niet stierven weten we niet zeker. Niettemin, wat er ook gebeurt, we lijden de pijnen van de dood niet, wat vergetelheid is wanneer je door de sluier gaat, maar zie, we herinnerden ons alle dingen zowel in deze wereld als de andere en dus moeten we blijven bestaan totdat alle dingen vervuld zijn; wanneer Jezus onder Zijn volk komt in de laatste dagen, net zoals Hij onder de Nephieten kwam. En wij zullen in een oogwenk veranderd worden van sterfelijkheid: van deze sterfelijke staat waarin we in alle tijden aan de dood zijn overgeleverd, tot onsterfelijkheid¹.

(1) RLDS 3 Nephi 13:19 /LDS 3Nephi 28:8

 

 

 

 

14. En in deze voorbijgaande staat van zijn en niet-zijn in deze wereld moeten we verblijven, komend en gaand, in een gedeeltelijke en continue verandering van wat we behoren te zijn op de laatste dag, zodat Satan geen macht over ons zal hebben en ons zo min mogelijk zal herkennen onder de mensenkinderen en dat we niet tegengehouden worden door de heersers van de aarde, tot de dag des oordeels wanneer we een volledige transformatie zullen ondergaan, zodat we nooit meer de aanwezigheid van God¹ hoeven te verlaten.

(1) RLDS 3 Nephi 13:52-53/ LDS 3 Nephi 28:39-40

 

 

 

 

15. Niettemin, de afwezigheid van verwijzingen door de profeten van vanouds in hun geschriften over deze procedure die Jezus Christus op ons, de drie discipelen die hier op aarde moeten blijven, heeft toegepast schijnt niet te bestaan in vorige verslagen in de historie van het evangelie tot nu; behalve het verslag dat aan ons getoond is, toen we opgenomen waren en we het boek zagen dat door een apostel van de Heer geschreven was, wiens naam Johannes was; de gave waarvan de Heer Jezus ons gezegd had: ‘Zie, Ik ken uw gedachten en jullie verlangden wat Johannes mijn geliefde verlangde, die mij vergezelde bij Mijn bediening voordat ik veroordeeld werd door de Joden.’

 

 

 

 

16. En nadat we op waren genomen en getransfigureerd voor Gods troon, werden ons onuitsprekelijke dingen getoond van de geheimenissen die werden opgeschreven door deze apostel Johannes¹; maar vanwege het bevel wat we in de hemel ontvingen, melden we niets, want we bedienen onder de gehele bewoonde aarde en we hebben die dingen vastgelegd die we hebben gezien en gehoord van de openbaringen die door hem zijn geschreven om geopenbaard te worden wanneer uiteindelijk deze dingen wederom beginnen te gebeuren onder de mensenkinderen².

(1) RLDS 3Nephi 13:24-27/ LDS 3Nephi 28:12-15 | (2) RLDS 3Nephi 13:28/ LDS 3Nephi28:16

 

 

 

 

17. Want het is moeilijk dit grote geheimenis uit te leggen dat ons omringt wanneer we het zelf pas beginnen te begrijpen. Het feit is dat na de honderd jaar die voorbijgegaan zijn sinds we gescheiden werden van onze broeders, dat wil zeggen, 210 jaren vanaf de tijd dat Christus onder Zijn volk kwam, we als dood werden beschouwd door onze verwanten en zie, de Heer bracht ons meer dan eens terug onder dit volk, want er was geen vrede en gerechtigheid meer tussen hen.

 

 

 

 

18. En toen geschiedde het dat het volk zich begon op te delen in de klassen en kerken voor zichzelf te organiseren, met het doel om rijkdom te vergaren en aanzien en glorie over hun broederen, zoals ik eerder noemde in dit verslag. Ja, zelfs onder hen die overblijfselen zijn van de stammen waar elk van ons verantwoordelijk voor was, welke de Jakobieten, de Jozefieten en de Zoramieten zijn.